🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱 @staatsexamenb1b2 Channel on Telegram

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

@staatsexamenb1b2


Dutch language exams

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱 (Dutch)

Ben je op zoek naar een manier om je Nederlands taalvaardigheid op het niveau B1 en B2 te testen? Dan is het Telegram kanaal '🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱' precies wat je nodig hebt! Dit kanaal is speciaal gemaakt voor mensen die zich willen voorbereiden op het Staatsexamen Nederlands als Tweede Taal op B1 en B2 niveau. Het Staatsexamen B1 en B2 is een officieel examen dat wordt afgenomen door de Nederlandse overheid en is bedoeld voor mensen die de Nederlandse taal willen leren of verbeteren. Dit examen is essentieel voor mensen die in Nederland willen wonen, werken of studeren. Met behulp van dit Telegram kanaal kun je jezelf optimaal voorbereiden op het examen en je kansen op succes vergroten. Het kanaal bevat handige tips, oefeningen, en informatie over de inhoud en structuur van het examen. Je kunt hier ook contact leggen met medestudenten en ervaringen uitwisselen. Daarnaast worden er regelmatig updates geplaatst over eventuele wijzigingen in het examenreglement of nieuwe studiematerialen die beschikbaar zijn. Of je nu al wat ervaring hebt met de Nederlandse taal of nog aan het begin staat van je leerproces, '🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱' is de perfecte bron om je vaardigheden te verbeteren en je klaar te stomen voor het staatsexamen. Neem vandaag nog een kijkje en maak een vliegende start richting jouw taaldoelen!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

15 Feb, 08:45


Titel: Oefenen met ‘zullen’ en ‘zouden’

Vul zullen of zouden in de juiste vorm in om de zinnen compleet te maken.

1️⃣ Morgen ………… het mooi weer worden. (voorspelling)

2️⃣ Als ik meer tijd had, ………… ik vaker sporten. (hypothetische situatie)

3️⃣ Wij ………… graag een tafel bij het raam. (beleefde vraag)

4️⃣ Hij ………… je morgen bellen om de afspraak te bevestigen. (toekomstige actie)

5️⃣ Vroeger ………… we altijd in dat park spelen. (gewoonte in het verleden, beleefde vorm)

6️⃣ Ik denk dat zij erg blij ………… zijn met dit cadeau. (waarschijnlijkheid)

7️⃣ Jullie ………… echt wat minder hard moeten werken. (advies)

8️⃣ Als ik rijk was, ………… ik de wereld rondreizen. (hypothetische wens)

9️⃣ Weet je al wat je morgen ………… doen? (toekomstige actie/vraag)

🔟 Toen ik jong was, ………… ik piloot worden. (verlangen uit het verleden, beleefde vorm)

1️⃣1️⃣ Hij ………… je zeker helpen als hij hier was. (hypothetische hulp)

1️⃣2️⃣ Ik ………… zeggen dat dit een goed idee is. (voorzichtige uitspraak)

💡 Schrijf je antwoorden in de reacties! Wil je meer Nederlandse oefeningen? Volg ons kanaal! 📚🇳🇱

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

15 Feb, 08:26


Title: Complimenting Someone on Their Clothing in Dutch

Want to compliment someone on their outfit? Here are five useful sentences:

1️⃣ Wat een mooie jurk heb je aan! Die kleur staat je echt goed.
🔹 What a beautiful dress you’re wearing! That color really suits you.

2️⃣ Je ziet er fantastisch uit in dat pak! Het staat je perfect.
🔹 You look fantastic in that suit! It fits you perfectly.

3️⃣ Leuke trui! Waar heb je die gekocht?
🔹 Nice sweater! Where did you buy it?

4️⃣ Die schoenen zijn echt stijlvol. Ze passen perfect bij je outfit.
🔹 Those shoes are really stylish. They match your outfit perfectly.

5️⃣ Je hebt een geweldige smaak in kleding! Alles wat je draagt, staat je goed.
🔹 You have great taste in clothing! Everything you wear looks good on you.

Want to learn more Dutch sentences? Follow our channel! 📚🇳🇱


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

13 Feb, 10:10


Woordenschat Oefening – Kies het juiste woord

Kies het juiste woord (A of B) om de zin compleet te maken.
1. Mijn broer werkt als ……….. bij een groot bedrijf.
A) ingenieur
B) student
2. We moeten opschieten, anders ……….. we de trein!
A) missen
B) halen
3. In de zomer draag ik graag ……….. kleding omdat het warm is.
A) lichte
B) zware
4. Tijdens het examen moet je goed ……….. op de vragen.
A) nadenken
B) praten
5. Kun je de muziek wat zachter zetten? Ik kan me niet ………..
A) concentreren
B) ontspannen
6. Mijn nieuwe collega is erg ……….. en helpt iedereen graag.
A) vriendelijk
B) verlegen
7. Gisteren ben ik mijn sleutels kwijtgeraakt, maar gelukkig heb ik ze ……….. gevonden.
A) nog steeds niet
B) weer
8. Als je gezond wilt blijven, moet je genoeg water drinken en ……….. eten.
A) ongezond
B) gezond

Wil je vaker zulke oefeningen? 🚀

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

11 Feb, 10:16


📝 Werkwoord van de dag: AANZETTEN

🔹 Betekenis: Iets laten werken of starten. (English: to turn on / to switch on)

🔹 Vervoeging (tegenwoordige tijd):
• Ik zet aan
• Jij/u zet aan
• Hij/zij zet aan
• Wij/jullie/zij zetten aan

🔹 Voorbeelden:
1️⃣ Ik zet de tv aan om mijn favoriete programma te kijken. (Ik maak de tv aan.)
2️⃣ Hij zette de computer aan om te werken. (Hij maakte de computer aan.)

💬 Tip: Je kunt apparaten aanzetten, zoals een lamp, een telefoon of de verwarming!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

11 Feb, 08:10


📝 Vocabulaire-opdracht (B1-niveau)

🔹 Opdracht: Vul de zinnen aan met het juiste woord uit de lijst.

📌 Woordenlijst:
toekomstig, beïnvloeden, uitdaging, verantwoordelijkheid, beslissing, samenleving, ontwikkelen, ervaring

1️⃣ Het is belangrijk om na te denken over je ………. carrière en welke stappen je daarvoor moet zetten.

2️⃣ Sociale media kunnen de mening van mensen sterk ………..

3️⃣ Werken in het buitenland is een grote ………., maar je leert er veel van.

4️⃣ Als teamleider heb je de ………. om je collega’s te begeleiden.

5️⃣ Het was een moeilijke ………., maar ik heb ervoor gekozen om een nieuwe studie te beginnen.

6️⃣ In onze ………. is duurzaamheid een steeds belangrijker onderwerp.

7️⃣ Kinderen moeten de kans krijgen om zich op verschillende gebieden te ………..

8️⃣ Tijdens mijn stage heb ik veel ………. opgedaan in de marketingwereld.

💬

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

10 Feb, 08:36


Opdracht

Vul de juiste voorzetsels in om de zinnen compleet te maken.

1. De kat zit ___ de stoel.
2. We gaan morgen ___ de trein naar Amsterdam.
3. Het schilderij hangt ___ de muur.
4. Ze staat ___ de deur te wachten.
5. De auto staat geparkeerd ___ de boom.
6. Ik werk ___ een groot bedrijf ___ de stad.
7. Het boek ligt ___ de tafel.
8. Hij woont ___ zijn ouders in het huis.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

09 Feb, 15:37


10 Belangrijke Woorden over Bankzaken en Financiën (B1) 💰🏦

📌 Bankrekening – Je persoonlijke rekening bij de bank.
🔹 Voorbeeld: Ik heb een nieuwe bankrekening geopend om mijn salaris te ontvangen.

📌 Overschrijving – Geld overmaken naar een andere rekening.
🔹 Voorbeeld: De overschrijving naar jouw rekening is vandaag gedaan.

📌 Saldo – Het bedrag dat op je rekening staat.
🔹 Voorbeeld: Ik controleer mijn saldo voordat ik geld pin.

📌 Geld opnemen – Contant geld uit de pinautomaat halen.
🔹 Voorbeeld: Ik ga even geld opnemen bij de geldautomaat.

📌 Storting – Geld op je rekening zetten.
🔹 Voorbeeld: De storting van mijn salaris gebeurt elke maand op de eerste.

📌 Rente – Extra geld dat je krijgt of moet betalen.
🔹 Voorbeeld: De rente op mijn lening is dit jaar gestegen.

📌 Pinpas – Kaart om te betalen of geld op te nemen.
🔹 Voorbeeld: Ik ben mijn pinpas kwijt, dus ik moet hem blokkeren.

📌 Spaarrekening – Een rekening om geld te sparen.
🔹 Voorbeeld: Ik zet elke maand €50 op mijn spaarrekening.

📌 Lening – Geld dat je leent en met rente terugbetaalt.
🔹 Voorbeeld: Ik heb een lening afgesloten om een huis te kopen.

📌 Betalingstermijn – De tijd die je hebt om te betalen.
🔹 Voorbeeld: De betalingstermijn van mijn telefoonrekening is 14 dagen.

📍 Volg ons voor meer handige woorden! 🚀

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

06 Feb, 15:54


Match de woorden met hun betekenis

Maak een juiste match tussen de woorden en hun betekenissen of synoniemen.

Woorden

1. Actief
2. Belangrijk
3. Kennis
4. Moeilijk
5. Mogelijkheid
6. Regelmatig

Betekenissen/Synoniemen

A. Vaak
B. Kans
C. Essentieel
D. Informatie
E. Uitdagend
F. Energiek

Schrijf de juiste koppeling op, bijvoorbeeld: 1 - F.


Wil je meer Nederlands leren?

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

02 Feb, 12:11


Vul de zinnen aan met een passend woord uit de lijst: waarin, waardoor, waarom, waarmee

1. Kun je uitleggen ___ je zo laat bent aangekomen?
2. Dit is de reden ___ hij zich altijd inzet voor het milieu.
3. Ik begrijp niet ___ je boos werd tijdens het gesprek.
4. Weet je ___ hij zijn presentatie heeft voorbereid?
5. Dit is het document ___ alle informatie staat.
6. Ik vraag me af ___ je overtuigd bent om deze studie te kiezen.
7. Hij heeft een laptop gekocht ___ hij beter kan werken.
8. Dit is het project ___ we de afgelopen maanden aan hebben gewerkt.

Succes met de opdracht!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

01 Feb, 15:10


Probeer ze in de juiste volgorde te zetten.

1. altijd – trein – de – neem – ik – werk – naar – de
2. vergeten – had – ze – haar – thuis – telefoon – per ongeluk
3. omdat – regende – zonder – hij – nat – werd – het – paraplu
4. museum – interessante – bezocht – een – gisteren – we – tentoonstelling – in het
5. moeilijk – beslissing – een – was – het – voor – hem – maken – te
6. afspraak – had – ze – haar – bijna – gemist – verkeer – druk – door het
7. terwijl – muziek – studeerde – luisterde – hij – naar – hij

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

30 Jan, 08:05


📌 Grammaticaoefening B1 – Werkwoorden

Vul het juiste werkwoord in de juiste tijd in. Let op de vervoeging en de context van de zin.
1. Toen ik klein was, (spelen) ik vaak buiten met mijn vrienden.
2. Hij (vergeten) altijd waar hij zijn sleutels heeft neergelegd.
3. Als het morgen mooi weer (zijn), gaan we naar het strand.
4. Mijn broer (verhuizen) vorig jaar naar een andere stad.
5. We (moeten) harder studeren als we willen slagen voor het examen.
6. Terwijl hij televisie (kijken), viel hij in slaap.
7. Volgende week (beginnen) ik met mijn nieuwe baan.
8. Ze (hebben) veel geluk dat ze op tijd de trein haalden.

💬

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

29 Jan, 17:32


Oefening 1: Werkwoorden (Tegenwoordige Tijd)
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

1. Ik ____ (lopen) naar school.
2. Jij ____ (lezen) een boek.
3. Wij ____ (spelen) voetbal.
4. Zij ____ (werken) in de tuin.
5. Hij ____ (koken) eten.

Oefening 2: Woordvolgorde
Zet de woorden in de juiste volgorde:

1. (morgen / ga / ik / naar / de / stad)
2. (heeft / een / zij / nieuwe / auto)
3. (altijd / op / tijd / komt / hij)
4. (wij / graag / films / kijken)
5. (de / kinderen / in / park / spelen)

Oefening 3: Lidwoorden (De, Het, Een)
Kies het juiste lidwoord:

1. ___ (De/Het/Een) huis is groot.
2. ___ (De/Het/Een) kind speelt buiten.
3. ___ (De/Het/Een) boek ligt op de tafel.
4. ___ (De/Het/Een) man fietst naar zijn werk.
5. ___ (De/Het/Een) appel is gezond.

Oefening 4: Meervoudsvormen
Maak de volgende woorden meervoud:

1. kind - ____
2. boek - ____
3. auto - ____
4. stad - ____
5. huis - ____

### Oefening 5: Vragende Zinnen
Maak vragende zinnen van de volgende zinnen:

1. Jij gaat naar de winkel. - ____?
2. Zij heeft een kat. - ____?
3. Wij komen om 8 uur. - ____?
4. Hij leest de krant. - ____?
5. De kinderen spelen buiten. - ____?

Antwoorden:

Oefening 1: Werkwoorden (Tegenwoordige Tijd)
1. loop
2. leest
3. spelen
4. werken
5. kookt

Oefening 2: Woordvolgorde
1. Ik ga morgen naar de stad.
2. Zij heeft een nieuwe auto.
3. Hij komt altijd op tijd.
4. Wij kijken graag films.
5. De kinderen spelen in het park.

Oefening 3: Lidwoorden (De, Het, Een)
1. Het
2. Het
3. Het
4. De
5. Een

Oefening 4: Meervoudsvormen
1. kinderen
2. boeken
3. auto's
4. steden
5. huizen

Oefening 5: Vragende Zinnen
1. Ga jij naar de winkel?
2. Heeft zij een kat?
3. Komen wij om 8 uur?
4. Leest hij de krant?
5. Spelen de kinderen buiten?

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

29 Jan, 09:44


📝 Invuloefening: Kies het juiste woord (A of B)

Vul in elke zin het juiste woord in. Kies uit A of B.

1️⃣
Hij heeft de hele nacht niet geslapen, dus hij ziet er erg ….. uit.

A) moe
B) mooi



2️⃣
Mijn broer ….. altijd zijn sleutels. Hij is erg slordig!

A) vergeet
B) vindt



3️⃣
We moeten opschieten, anders ….. we de trein!

A) halen
B) missen



4️⃣
Ze was erg blij, want ze had haar rijexamen in één keer ….. .

A) gezakt
B) gehaald



5️⃣
Omdat het regende, besloot ik mijn paraplu ….. te nemen.

A) mee
B) weg



6️⃣
Ik kan de tekst niet goed lezen. De letters zijn te ….. .

A) klein
B) langzaam



7️⃣
De docent vroeg of iedereen goed ….. had geluisterd.

A) mee
B) op



8️⃣
Hij spreekt vloeiend Nederlands, want hij woont hier al ….. tien jaar.

A) sinds
B) voor



💬 Antwoorden? Reageer hieronder!

Deze versie is volledig geschikt voor Telegram. Veel succes met je kanaal, en laat het me weten als je nog iets nodig hebt!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

26 Jan, 16:02


Vijf manieren om je eigen idee over iets te vertellen

1. “Ik vind dat…”
Gebruik: Om je persoonlijke mening duidelijk te maken.
Voorbeeld: Ik vind dat we meer aandacht moeten besteden aan duurzaamheid.
2. “Volgens mij…”
Gebruik: Om aan te geven wat je denkt, zonder te stellen dat het de absolute waarheid is.
Voorbeeld: Volgens mij is dit een goede oplossing voor het probleem.
3. “In mijn ogen…”
Gebruik: Om een persoonlijke visie te beschrijven.
Voorbeeld: In mijn ogen is het belangrijk om eerst de feiten te controleren.
4. “Ik denk dat…”
Gebruik: Voor het uitdrukken van een mening of idee op een vriendelijke manier.
Voorbeeld: Ik denk dat samenwerken de sleutel is tot succes.
5. “Mijn standpunt is dat…”
Gebruik: Om je positie of mening in een discussie helder te maken.
Voorbeeld: Mijn standpunt is dat iedereen recht heeft op gelijke kansen.

Wil je oefenen met het gebruik van deze zinnen?

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

26 Jan, 10:07


Een kat heeft het Kruidvat in Gouda als zijn huis gekozen. Steeds meer mensen komen langs om hem te zien. Bekijk de video en ontdek zijn verhaal!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

23 Jan, 10:03


Onderwerp: Reizen en Vakantie 🌍

Opdracht:
Lees de onderstaande zinnen. Vul de lege plekken in met de juiste woorden uit de lijst.

Woordenlijst:
1. Bestemming
2. Overnachting
3. Rugzak
4. Reserveren
5. Bezienswaardigheden
6. Paspoort
7. Vakantiehuisje
8. Toeristen
9. Vliegticket
10. Reisgids

Zinnen:
1. Voor onze vakantie hebben we een mooie ___ in Spanje geboekt.
2. Vergeet je ___ niet als je naar het buitenland reist.
3. Het is verstandig om van tevoren je hotelkamer te ___.
4. In de stad zijn er veel interessante ___ te bekijken, zoals musea en kerken.
5. Mijn ___ zit vol met kleren, een camera en een waterfles.
6. Hoeveel kost een ___ naar Parijs in het hoogseizoen?
7. De ___ maken vaak foto’s bij beroemde gebouwen.
8. We hebben gekozen voor een klein, gezellig ___ in de bergen.
9. Volgens de ___ is dit de beste tijd van het jaar om te reizen.
10. Onze volgende ___ is Italië, waar we twee weken blijven.


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

23 Jan, 07:10


Werkwoord van de dag: tegenhouden

Betekenis: Stoppen dat iets of iemand verder gaat. In het Engels: to stop, to hold back.

Uitleg:
• Je gebruikt “tegenhouden” als je iets blokkeert of stopt.
• Het kan gaan om mensen, dingen of situaties.

Voorbeelden:
1. De agent probeert de auto tegen te houden.
(The police officer tries to stop the car.)
2. Ik wil mijn dromen volgen. Niemand kan mij tegenhouden.
(I want to follow my dreams. No one can stop me.)

Kun je een zin maken met “tegenhouden”?

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

21 Jan, 08:16


Hier is een woordenschatopdracht op niveau B1 met 7 zinnen. Vul het ontbrekende woord in:

1. Ik heb veel tijd nodig om deze ___________ te maken. (keuze / kiezen / gekozen)

2. De nieuwe regels hebben veel invloed op het _______ van werknemers. (gedrag / gedragen / gedragd)

3. We gaan in de zomer op vakantie naar een prachtige _______ in Italië. (bestemming / bestemmen / bepaald)

4. Hij probeert altijd zijn _______ te bereiken, hoe moeilijk het ook is. (doel / doelen / bedoeld)

5. Mijn buurman is erg _______; hij helpt iedereen in de straat.
(behulpzaam / behulpzamer / behulpzaamheid)

6. Het is belangrijk om goed te _______ voordat je een examen maakt. (voorbereiden / voorbereid / voorbereiding)

7. De overheid heeft een nieuwe wet _______ om het milieu te beschermen. (ingevoerd / invoeren / invoering)

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Jan, 10:26


Opdracht: Kies de juiste werkwoordsvorm

Vul het juiste werkwoord in in de perfectum of imperfectum. Let goed op de context van de zin!

1. Toen ik jong was, _____ (spelen) ik elke dag buiten.

2. Gisteren _ (hebben) we een interessant gesprek over cultuur.

3. Hij __ (gaan) naar de supermarkt, maar hij vergat melk te kopen.

4. Wij _ (werken) hard aan het project, daarom zijn we moe.

5. Toen ik klein was,_____(wonen) wij in een klein dorp.

6. Vorige week ___ (kopen) ik een nieuw boek in de winkel.

7. Hij __ (eten) altijd brood bij het ontbijt, maar nu niet meer.

8. Zij __ (studeren) veel voor het examen en heeft een goed cijfer gehaald.


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Jan, 08:05


Natuurlijk! Hier is een grammatica-opdracht geschikt voor NT2-studenten op B1-niveau:

Opdracht: Oefenen met bijzinstructies (omdat, terwijl, als, zodat, hoewel)

Lees de zinnen en vul het juiste voegwoord in (omdat, terwijl, als, zodat, hoewel).

1. Ik ga naar de dokter,________ ik me niet goed voel.

2. _____ ik aan het koken was, belde mijn vriendin mij.

3. Je kunt mij bellen _____ je hulp nodig hebt.

4. Ze studeerde heel hard, ____ ze haar examen wilde halen.

5. ____ het regende, gingen we toch naar het strand.


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

18 Jan, 10:26


Woordenschat Oefening: Dagelijks Leven

### Woordenlijst:
1. boodschappen
2. koelkast
3. wandelen
4. betalen
5. ontbijt
6. televisie
7. sleutel
8. fietsen
9. koken
10. douchen

### Zinnen (Vul het juiste woord in):

1. Elke ochtend eet ik mijn ______ voordat ik naar mijn werk ga.
2. Ik moet vandaag nog naar de supermarkt om ______ te doen.
3. Na het sporten ga ik altijd eerst even ______ om schoon te worden.
4. Vergeet niet de ______ in je tas te doen voordat je de deur uitgaat.
5. We gaan vanavond samen ______, want het is mooi weer buiten.
6. Ik gebruik de ______ om mijn eten vers te houden.
7. Mijn vader houdt ervan om 's avonds het nieuws te kijken op de ______.
8. Ze houden van ______ in het park tijdens de zomer.
9. Na het winkelen moet je altijd aan de kassa ______.
10. Vanavond ga ik pasta ______ voor het hele gezin.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

17 Jan, 10:11


Oefening: Gebruik “liggen”, “zitten” en “staan”

Kies het juiste werkwoord (liggen, zitten, of staan) en vervoeg het in de juiste vorm.

1. Het boek ______ op de tafel naast mijn laptop.

2. Wij ___ in de woonkamer en praten over het weekend.

3. De lamp __ op het nachtkastje naast het bed.

4. Jij __ altijd op dezelfde stoel in het café.

5. De hond ___ op zijn kussen en slaapt.

6. De jassen _ aan de kapstok bij de deur.

7. Ik ____ op een zachte deken in het gras en lees een boek.

8. Het oude huis __ midden in het bos, ver weg van de stad.

Antwoorden
1. Het boek ligt op de tafel naast mijn laptop.
2. Wij zitten in de woonkamer en praten over het weekend.
3. De lamp staat op het nachtkastje naast het bed.
4. Jij zit altijd op dezelfde stoel in het café.
5. De hond ligt op zijn kussen en slaapt.
6. De jassen hangen aan de kapstok bij de deur (correctie: hier hoort “hangen” bij! Sorry voor de eerdere verwarring).
7. Ik lig op een zachte deken in het gras en lees een boek.
8. Het oude huis staat midden in het bos, ver weg van de stad.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

17 Jan, 09:06


1. In de ochtend drink ik altijd een kopje __ (melk/koffie).

2. Hij heeft het boek niet gelezen omdat hij de __ (tijd/stad) niet had.

3. Mijn vriend werkt in een grote __ (fabriek/zee).

4. In Nederland moet je vaak je __ (fiets/stoel) parkeren in een fietsenstalling.

5. We hebben een afspraak gemaakt bij de __ (dokter/muur) om mijn klachten te bespreken.

6. De kinderen spelen graag buiten op het __ (strand/eten).

7. Ik wil graag een cursus volgen om mijn __ (taal/stoel) te verbeteren.

8. Het weerbericht voorspelde veel __ (regen/droom) vandaag.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

17 Jan, 07:06


Hier is een match-opdracht met acht werkwoorden en acht beschrijvingen. De student moet de juiste werkwoorden met de beschrijvingen koppelen.

Werkwoorden
1. Schrijven
2. Lezen
3. Kopen
4. Leren
5. Koken
6. Reizen
7. Wandelen
8. Werken

Beschrijvingen

A. Dit doe je om een gerecht te maken in de keuken.
B. Dit doe je als je naar een andere stad of land gaat.
C. Dit doe je om een boek of tekst te begrijpen.
D. Dit doe je als je informatie onthoudt en nieuwe vaardigheden ontwikkelt.
E. Dit doe je als je geld betaalt om iets te hebben.
F. Dit doe je als je een brief of verhaal op papier zet.
G. Dit doe je buiten, meestal rustig in de natuur of in de stad.
H. Dit doe je op een plek zoals een kantoor of bedrijf voor je baan.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

16 Jan, 10:16


Opdracht: Maak de zinnen af

Vul de zinnen aan met de juiste woorden en maak er goede zinnen van. Denk aan grammatica en woordvolgorde.

1. Elke ochtend __ (ik / ontbijt / om 8 uur).

2. Mijn beste vriend __ (altijd / helpen / met problemen).

3. In het weekend __ (wij / graag / naar het park).

4. Gisteren __ (zij / boodschappen / in de supermarkt).

5. Volgende week __ (ik / op vakantie / met mijn familie).

6. Mijn leraar __ (uitgelegd / de opdracht / heel goed).

7. Als het regent, __ (ik / liever / thuis).

8. Op mijn verjaardag __ (wij / taart / en cadeaus).

Laat me je antwoorden zien, dan kijk ik of ze goed zijn!

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

16 Jan, 08:05


Hier is de oefening met de antwoorden onderaan:

Oefening: Vul het juiste voorzetsel in
1. Ik ben erg trots ____ mijn kinderen.

2. Hij houdt zich altijd bezig

Oefeningzijn hobby’s.

3. Wij wachten al een uur __ __de trein.

4. Ben jij geïnteresseerd ____ dat nieuwe boek?

5. Ze heeft een hekel ____ regenachtige dagen.

6. Ik twijfel ____ de beslissing die ik heb genomen.

7. We praten vaak—————onze plannen voor de toekomst.

8. Hij is boos

Oefeningzijn collega’s.

Antwoorden:
1. op
2. met
3. op
4. in
5. aan
6. aan
7. over
8. op

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

15 Jan, 15:43


Hier zijn zeven zinnen waarin één van de genoemde werkwoorden ontbreekt. De student moet het juiste werkwoord invullen.

1. Kun je de lamp ___? Ik kan niets zien.
2. Hij moest ___ hoe de machine werkt.
3. We zullen morgen ___ met het opruimen van de tuin.
4. Ze vroeg of ik haar het boek kon ___.
5. Ik heb mijn tas nog niet ___ voor de vakantie.
6. Na het eten moet iemand ___.
7. Ik moet om zes uur ___ om op tijd op mijn werk te zijn.

Hier zijn de antwoorden:

1. Kun je de lamp aanzetten? Ik kan niets zien.
2. Hij moest doorhebben hoe de machine werkt.
3. We zullen morgen meewerken met het opruimen van de tuin.
4. Ze vroeg of ik haar het boek kon aangeven.
5. Ik heb mijn tas nog niet ingepakt voor de vakantie.
6. Na het eten moet iemand afwassen.
7. Ik moet om zes uur opstaan om op tijd op mijn werk te zijn.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

15 Jan, 15:43


1. Doorhebben
- *Begrijpen of doorzien wat er aan de hand is.*
- Bijvoorbeeld: "Hij had niet door dat ze een grap maakte."

2. Aanhebben
- *Dragen van kleding of accessoires.*
- Bijvoorbeeld: "Ze heeft een mooie jurk aan."

3. Meewerken
- *Samenwerken of helpen met een taak.*
- Bijvoorbeeld: "Wil je meewerken aan dit project?"

4. Aanzetten
- *Inschakelen van een apparaat.*
- Bijvoorbeeld: "Kun je de tv aanzetten?"

5. Aangeven
- *Iets overhandigen of melden.*
- Bijvoorbeeld: "Kun je het zout aangeven?"

6. Afwassen
- *Schoonmaken van borden en bestek na een maaltijd.*
- Bijvoorbeeld: "Zullen we samen afwassen na het eten?"

7. Uitzoeken
- *Onderzoeken of iets kiezen.*
- Bijvoorbeeld: "Ik moet nog uitzoeken welke trein ik moet nemen."

8. Terugkomen
- *Opnieuw naar een plaats komen.*
- Bijvoorbeeld: "Wanneer kom je terug van vakantie?"

9. Opstaan
- *Uit bed komen of gaan staan.*
- Bijvoorbeeld: "Ik sta elke ochtend om zeven uur op."

10. Inpakken
- *Spullen in een koffer of tas doen.*
- Bijvoorbeeld: "Ik moet mijn koffer inpakken voor de reis."

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

14 Jan, 12:11


Hier zijn zeven woorden in verband met relaxen, met uitleg en voorbeelden:

1. Ontspannen
Betekenis: Rust nemen en stress loslaten.
Voorbeeld: Ik ga in het weekend wandelen om te ontspannen.

2. Rust
Betekenis: Tijd zonder drukte of werk.
Voorbeeld: Ik heb een boek gelezen om wat rust te krijgen.

3. Luieren
Betekenis: Niets doen en ontspannen, meestal zonder verplichtingen.
Voorbeeld: Op zondag blijf ik in bed luieren.

4. Vakantie
Betekenis: Een periode waarin je niet werkt en ontspant.
Voorbeeld: We gaan naar Spanje op vakantie om te relaxen.

5. Meditatie
Betekenis: Een oefening om je geest tot rust te brengen.
Voorbeeld: Elke ochtend doe ik tien minuten meditatie.

6. Ademhalen
Betekenis: Rustig en bewust ademhalen om te kalmeren.
Voorbeeld: Als ik gestrest ben, focus ik op mijn ademhaling.

7. Uitrusten
Betekenis: Je lichaam en geest laten herstellen door niets te doen.
Voorbeeld: Na een lange werkdag moet ik echt even uitrusten.


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

14 Jan, 10:12


In het Nederlands gebruik je “om” vaak in combinatie met “te” bij werkwoorden om een doel of reden aan te geven.

Het wordt gebruikt in zinnen waar je wilt uitleggen waarom of met welk doel iemand iets doet.

Regel:

Je gebruikt “om … te” als je een doel of intentie wilt uitdrukken.
• Het werkwoord staat aan het einde van de zin.
• “Om” wordt vaak gevolgd door een infinitief met “te”.

Voorbeelden:
1. Ik studeer om te slagen.
(Doel: ik wil slagen.)
2. Hij gaat naar de sportschool om sterker te worden.
(Doel: hij wil sterker worden.)
3. Wij oefenen veel om beter Nederlands te spreken.
(Doel: wij willen beter Nederlands spreken.)
4. Zij werkt hard om geld te sparen.
(Doel: ze wil geld sparen.)

Wanneer gebruik je “te” zonder “om”?

Als je geen doel aangeeft, maar een bepaalde activiteit beschrijft, gebruik je alleen “te”.
Bijvoorbeeld:
1. Ik probeer te leren. (Geen doel, maar de activiteit leren.)
2. Hij vergeet altijd te betalen.
3. Ze stopt met te praten.

💡 Samenvatting: Gebruik “om … te” voor een doel. Gebruik alleen “te” bij beschrijvingen van acties, zonder doel.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

14 Jan, 09:10


Opdracht 1: Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in

Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in de zinnen in.

1. Ik heb een fiets. Dat is ______fiets.

2. Jij hebt een boek. Dat is __ boek.

3. Zij heeft een hond. Dat is ___ __hond.

4. Wij hebben een huis. Dat is ___ __huis.

5. Jullie hebben een auto. Dat is __ auto.

6. Zij hebben een tuin. Dat ise voornatuin.

Antwoorden:
1. mijn
2. jouw
3. haar
4. ons
5. jullie
6. hun

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

14 Jan, 08:05


GROTE VERBOUWING
Zestien dagen géén trein in Noord-Holland Noord

Begin maart ligt door grootschalige werkzaamheden het spoor in Noord-Holland Noord zestien dagen stil. De reistijd zal tijdelijk langer worden. Volgens Harro Homan, directeur van ProRail regio Randstad-Noord, en Irma Winkenius, directeur van de NS in dezelfde regio, is dat het waard.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

13 Jan, 14:16


Hier zijn zes veelvoorkomende zinnen die studenten kunnen gebruiken om een afspraak te annuleren:

1. Ik wil graag mijn afspraak annuleren omdat ik verhinderd ben.

2. Kunt u mijn afspraak annuleren en, indien mogelijk, verplaatsen naar een andere datum?

3. Helaas moet ik mijn afspraak voor [datum en tijd] annuleren.

4. Ik ben vandaag niet in staat om te komen. Kunt u mijn afspraak alstublieft annuleren?

5. Wegens persoonlijke omstandigheden wil ik mijn afspraak graag annuleren .

6. Mijn afspraak kan helaas niet doorgaan. Wilt u deze annuleren?


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

13 Jan, 10:22


Hier is een oefening op B1-niveau. De woorden staan door elkaar. Maak van elk een correcte zin. Let goed op de bijzinnen en hoofdzinnen!

1. (moet / een nieuw paspoort / je / als / verlopen is / aanvragen / jouw oude paspoort)

2. (aangifte doen / bij de politie / verplicht / je / bent / wanneer / jouw fiets / is gestolen)

3. (het gemeentehuis / nodig / ik / bezoeken / omdat / ik / mijn adres / wil wijzigen)

4. (uittreksel / vraagt / zij / een / van de gemeente / als / zij / een nieuw rijbewijs / nodig heeft)

5. (moet / binnen vijf dagen / aangeven / een verhuizing / wanneer / je / een nieuw huis / betrekt)

6. (te laat / je / betalen / als / extra kosten / worden / er / in rekening gebracht)

7. (altijd / meenemen / een legitimatiebewijs / je / als / je / naar een officiële afspraak / gaat)

8. (vragen / een geboorteakte / ouders / bij de gemeente / vaak / wanneer / een kind / wordt geboren)

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

06 Jan, 13:12


Opdracht: Oefen met “zou”, “zouden”, “zal” en “zullen”

Instructie: Vul de juiste vorm van zou, zouden, zal of zullen in. Lees de context goed door om te bepalen welke vorm je moet gebruiken.

1. Morgen ga ik naar het strand, want het weerbericht zegt dat het zonnig ____ zijn. (Toekomstvoorspelling)
2. Als ik genoeg geld had,
Instructiik een nieuwe fiets kopen. (Voorwaardelijk, iets dat nu niet mogelijk is)
3. Wij hebben besloten: ween, zal of dit jaar op vakantie naar Spanje gaan. (Toekomstige afspraak)
4. De leraar zei dat hij het huiswerk vandaag nog corrigeren ______. (Indirecte rede over een belofte in het verleden)
5. Als zij meer tijd hadden, _____ ze hun vrienden vaker bezoeken. (Voorwaardelijk, hypothetische situatie)
6. Kun je dit even herhalen? Watal of zulleje net zeggen? (Beleefd verzoek)
7. Hij heeft beloofd dat hij dit jaar harder werkenrm van zou, om zijn diploma te halen. (Toekomstige belofte)

Goede antwoorden:
1. zal
2. zou
3. zullen
4. zou
5. zouden
6. zou
7. zal

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

06 Jan, 11:46


Woordenschatopdracht

Kies het juiste woord dat bij de beschrijving past. Gebruik de nummers en letters om je antwoorden te noteren.

Woorden:
A.regen
B. station
C. recept
D. dokter
E. bibliotheek

Beschrijvingen:
1. Dit is een plek waar je boeken kunt lenen.

2. Dit gebruik je om een maaltijd te maken; het beschrijft de ingrediënten en stappen.

3. Hier ga je naartoe als je een trein wilt nemen.

4. Deze persoon helpt je als je ziek bent.

5. Dit komt uit de lucht en maakt alles nat.

Instructie voor de student: Schrijf de nummers en bijbehorende letters op (bijvoorbeeld: 1 - A).

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

06 Jan, 07:45


Hier is een voorbeeld van een woordenschatopdracht voor NT2-studenten op intermediate niveau (B1):

Kies het juiste woord (A of B) om de zin af te maken.
1. Mijn buurman heeft gisteren een nieuwe (A. fiets / B. stoel) gekocht om naar zijn werk te gaan.
2. De kinderen spelen graag buiten in de (A. regen / B. zon) tijdens de zomer.
3. We hebben een (A. vergadering / B. vakantie) gepland om de nieuwe projectdetails te bespreken.
4. Mijn tante maakt altijd heerlijke (A. taarten / B. boeken) voor verjaardagen.
5. Tijdens de winter draag ik een dikke (A. jas / B. pet) om warm te blijven.
6. De leraar vroeg ons om de (A. vraag / B. deur) op het bord te lezen en te beantwoorden.
7. Het is belangrijk om elke dag voldoende (A. water / B. muziek) te drinken.
8. In het park kun je veel vogels en (A. honden / B. fietsen) zien.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

05 Jan, 08:28


Vandaag is op veel plaatsen in Nederland alles wit door de sneeuw. Daarom is code geel afgegeven. Als je naar buiten gaat, wees dan extra voorzichtig.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

04 Jan, 14:34


Bevestigen

Betekenis: Iets bevestigen betekent om het te bekrachtigen, bevestigen of bevestigen als waar of geldig.

Voorbeeld: Ze moest haar vlucht bevestigen voordat ze naar het vliegveld ging.

Beslissen

Betekenis: Beslissen betekent om een keuze te maken uit verschillende opties of om een definitieve keuze te maken.

Voorbeeld: Hij moet snel beslissen of hij de baan wil aannemen.

Bereiken

Betekenis: Bereiken betekent om een bepaald punt of doel te bereiken, meestal na inspanning of reizen.

Voorbeeld: Na een lange wandeling bereikten ze eindelijk de top van de berg.

Bestuderen

Betekenis: Bestuderen betekent om grondig te onderzoeken, analyseren of leren over een bepaald onderwerp.

Voorbeeld: Ze bestudeert elke avond hard voor haar examens.

Betalen

Betekenis: Betalen betekent om geld te geven of over te dragen in ruil voor goederen of diensten.

Voorbeeld: Ze betaalde de rekening voor het eten in het restaurant.

Bezoeken

Betekenis: Bezoeken betekent om ergens naartoe te gaan om iemand te zien of een plaats te verkennen.

Voorbeeld: We willen dit weekend het museum bezoeken.

Bewaren

Betekenis: Bewaren betekent om iets op te slaan of te behouden voor later gebruik.

Voorbeeld: Je moet voedsel op de juiste temperatuur bewaren om bederf te voorkomen.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

04 Jan, 09:33


Code Geel is afgegeven voor morgenochtend, zondag, in heel Nederland. Vanwege de kans op sneeuw en gladheid geldt Code Geel in het hele land op zondagochtend.


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

03 Jan, 13:52


Hier zijn 5 zinnen om te vertellen dat je twijfelt over iets:

🔺Ik ben niet zeker of ik het met je eens ben.

🔺Ik heb mijn twijfels over dat idee.

🔺Ik ben niet overtuigd.

🔺Ik heb mijn bedenkingen.

🔺Ik ben niet helemaal zeker.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

03 Jan, 11:47


Opdracht 1: Reflexieve werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Uitleg:
Een reflexief werkwoord heeft “zich” in de infinitief. Bij elke persoon verandert “zich” naar:
Ik → me
Jij/U → je
Hij/Zij/Het → zich
Wij/Jullie/Zij → ons/je/zich

Bijvoorbeeld:
Ik vergis me.
Zij schaamt zich.

Instructie: Vervoeg de reflexieve werkwoorden in de zinnen.
1. Ik —-__________ (zich voorbereiden) op het examen.
2. Jij ______ (zich haasten) om op tijd te zijn.
3. Hij——-——-(zich inschrijven) voor de cursus Nederlands.
4. Wij ——-__________ (zich ontspannen) na een lange werkdag.
5. Jullie ——-__________ (zich ergeren) aan het lawaai.
6. Sarame
Jij/U (zich schamen) voor haar fout.
7. Wij —__________ (zich amuseren) op het feest.
8. Zij —__________ (zich concentreren) op hun werk.

Antwoorden:
1. Ik bereid me voor op het examen.
2. Jij haast je om op tijd te zijn.
3. Hij schrijft zich in voor de cursus Nederlands.
4. Wij ontspannen ons na een lange werkdag.
5. Jullie ergeren je aan het lawaai.
6. Sara schaamt zich voor haar fout.
7. Wij amuseren ons op het feest.
8. Zij concentreren zich op hun werk.

Deze oefening helpt je om reflexieve werkwoorden correct te vervoegen. Als je vragen hebt, laat het weten!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

02 Jan, 11:05


### Oefening: Zet de woorden in de juiste volgorde om correcte zinnen te maken.

1. museum / Het / geopend / is / tot / zes / uur
2. in / restaurant / eten / een / We / vanavond
3. rondleiding / De / begint / om / uur / twaalf
4. fiets / huren / een / kan / Je / hier
5. bus / De / komt / elke / kwartier / aan
6. gids / de / We / met / reis / een
7. souvenirs / koop / altijd / ik / vakantie / op

---

### Goede antwoorden:

1. Het museum is geopend tot zes uur.
2. We eten vanavond in een restaurant.
3. De rondleiding begint om twaalf uur.
4. Je kan hier een fiets huren.
5. De bus komt elke kwartier aan.
6. We reizen met de gids.
7. Ik koop altijd souvenirs op vakantie.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

02 Jan, 10:06


Opdracht: Kies het juiste woord - Thema Betaling

Vul de zinnen in door het juiste woord te kiezen. Kies uit A of B.
1. Ik moet mijn telefoonrekening deze maand nog ___ .
A) betalen
B) kopen
2. Het geld wordt morgen van mijn rekening ___ .
A) gestort
B) afgeschreven
3. Als je een groot bedrag wil betalen, kun je beter met een ___ betalen.
A) pinpas
B) munt
4. De klant vraagt of hij met ___ kan betalen.
A) contant
B) email
5. Ik heb het bedrag al naar je rekening ___ .
A) overgemaakt
B) opgehaald
6. Het totaalbedrag staat op de ___.
A) bon
B) bank
7. De winkel accepteert alleen betalingen met een ___.
A) factuur
B) betaalkaart
8. Als je niet genoeg geld hebt, kun je een bedrag ___.
A) lenen
B) sturen


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

02 Jan, 07:50


Op 1 januari doen duizenden mensen in Nederland mee aan de nieuwjaarsduik. Ze rennen het koude water in om het nieuwe jaar fris te beginnen. De bekendste duik is in Scheveningen, maar er zijn ook veel andere plekken. Het is een traditie die leuk en gezond wordt gevonden, maar wel koud!

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

30 Dec, 11:20


Invoeloefening: Kies het juiste woord

Kies tussen A of B om de ontbrekende woorden in te vullen.

1. Elke ochtend ___ ik om zeven uur op.
A) sta
B) sla
2. Mijn broer woont in ___ huis met zijn gezin.
A) een groot
B) een grote
3. We drinken graag koffie ___ melk en suiker.
A) met
B) van
4. Mijn moeder ___ een taart voor mijn verjaardag.
A) bakt
B) bakt zich
5. Tijdens de vakantie gaan we altijd ___ het strand.
A) naar
B) op
6. Ik voel me niet zo goed, dus ik blijf ___ thuis.
A) vandaag
B) vanavond
7. Mijn vriend heeft een kaartje gekocht voor ___ concert.
A) het
B) de
8. We nemen ___ trein naar Amsterdam.
A) de
B) het
9. De kinderen spelen in de tuin, terwijl hun vader ___ het avondeten klaarmaakt.
A) voor
B) aan
10. Het restaurant serveert een gerecht ___ kip en groenten.
A) met
B) voor

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

27 Dec, 14:47


De jaarwisseling in Nederland

In Nederland wordt de jaarwisseling feestelijk gevierd. Veel mensen eten oliebollen en kijken naar vuurwerk. Om middernacht tellen ze samen af tot het nieuwe jaar en wensen ze elkaar "Gelukkig nieuwjaar". Op Nieuwjaarsdag duiken sommige mensen in het koude water, een traditie die de Nieuwjaarsduik wordt genoemd. Dit symboliseert een frisse start van het nieuwe jaar.

### Vragen

1. Wat eten veel mensen tijdens de jaarwisseling in Nederland?
a) Chocoladeletters
b) Oliebollen
c) Stroopwafels

2. Wat doen mensen om middernacht op oudejaarsavond?
a) Ze gaan naar bed
b) Ze wensen elkaar gelukkig nieuwjaar
c) Ze versieren de kerstboom

3. Wat is de Nieuwjaarsduik?
a) Een feest met vuurwerk
b) Een sprong in het koude water
c) Een wandeling in de natuur

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

27 Dec, 12:14


Titel: Grammatica Oefeningen NT2 - Niveau B1
Wat is het beste passende antwoord


Opdracht 1:

Welke vorm is correct?
*Hij ____ gisteren naar de winkel gegaan.*
a) is
b) heb
c) was

Opdracht 2:

Kies de juiste vervoeging van het werkwoord:
*Zij ____ altijd vroeg op.*
a) sta
b) staat
c) staan

Opdracht 3:

Wat is het correcte gebruik van het voorzetsel?
*Hij is boos ____ zijn collega.*
a) aan
b) op
c) met

Opdracht 4:

Welke zin is juist?
a) Ik hou van lezen boeken.
b) Ik hou van boeken lezen.
c) Ik hou boeken van lezen.

Opdracht 5:

Wat is de juiste volgorde van de woorden?
*Gisteren ____ ik een nieuwe fiets gekocht.*
a) heb
b) heb gekocht
c) gekocht heb

Opdracht 6:

Kies de juiste vorm van het werkwoord:
*We ____ morgen op vakantie.*
a) gaat
b) gaan
c) zouden

Opdracht 7:

Wat is het juiste lidwoord?
*Ik zoek ____ boek dat ik gisteren heb gelezen.*
a) een
b) de
c) het

Opdracht 8:

Welke bijzin is correct?
*Ik ga naar huis omdat ik ____ moe voel.*
a) me
b) mij
c) ik

Veel succes met de opdrachten!

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

27 Dec, 08:15


Titel: Kies het juiste woord

Opdracht: Vul de zinnen in door te kiezen tussen optie A of B.
1. De trein had vertraging door een technisch __.
A) probleem
B) systeem
2. Tijdens de vergadering moesten we een moeilijke beslissing __.
A) nemen
B) maken
3. Het weerbericht voorspelt morgen een sterke __ in temperatuur.
A) stijging
B) verbetering
4. Mijn buren zijn altijd vriendelijk en __ om te helpen.
A) bereid
B) belangrijk
5. De docent gaf ons een duidelijke __ over het huiswerk.
A) uitleg
B) kennis
6. Hij heeft een lange reis gemaakt en wil nu even __.
A) rusten
B) stoppen
7. De politie onderzoekt de oorzaak van het __.
A) ongeluk
B) evenement
8. Om gezond te blijven, is het belangrijk om veel water te __.
A) drinken
B) eten

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

25 Dec, 10:07


1. Feest
Uitleg: Een speciale dag of avond waarop mensen iets vieren.
Voorbeeldzin: Wij hebben een groot feest voor mijn verjaardag georganiseerd.
2. Kerstmis
Uitleg: Een christelijke feestdag op 25 en 26 december.
Voorbeeldzin: Met Kerstmis eten we samen met de familie.
3. Nieuwjaar
Uitleg: De eerste dag van het nieuwe jaar, 1 januari.
Voorbeeldzin: Op Nieuwjaar wensen we elkaar een gelukkig nieuw jaar.
4. Cadeau
Uitleg: Een geschenk dat je aan iemand geeft, bijvoorbeeld voor zijn verjaardag.
Voorbeeldzin: Ik kreeg een mooi cadeau van mijn vrienden.
5. Versiering
Uitleg: Mooie dingen die je ophangt om iets feestelijker te maken.
Voorbeeldzin: We hangen versieringen op voor het kerstfeest.
6. Vrije dag
Uitleg: Een dag waarop je niet hoeft te werken of naar school hoeft.
Voorbeeldzin: Eerste Kerstdag is een vrije dag in Nederland.
7. Toespraak
Uitleg: Woorden die iemand officieel zegt tegen een groep mensen.
Voorbeeldzin: De koning houdt een toespraak met Kerstmis.
8. Maaltijd
Uitleg: Eten dat je samen op een bepaalde tijd van de dag eet.
Voorbeeldzin: Met de feestdagen maken we een speciale maaltijd klaar.
9. Traditie
Uitleg: Een gewoonte die mensen al heel lang hebben, vaak op een feestdag.
Voorbeeldzin: Het is traditie om een kerstboom te versieren.
10. Uitnodiging
Uitleg: Een kaart of bericht waarin je iemand vraagt om naar een feest te komen.
Voorbeeldzin: Ik heb een uitnodiging gekregen voor een kerstfeest.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

25 Dec, 08:50


Fijne kerstdag! Vandaag, woensdag 25 december 2024, is het Eerste Kerstdag. Om 13:00 uur houdt de koning zijn jaarlijkse kersttoespraak. Aangezien dit een officiële feestdag is, zijn veel winkels en supermarkten gesloten of hanteren ze aangepaste openingstijden.

In veel steden zijn de meeste winkels op Eerste Kerstdag gesloten. Supermarkten mogen echter open zijn van 10:00 tot 19:00 uur, maar dit verschilt per locatie.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

24 Dec, 09:14


Hier is een vocabulaire-oefening voor NT2-studenten met het thema Kerst en Nieuwjaar. De studenten moeten het juiste woord kiezen (multi-choice met A en B).

Kerst en Nieuwjaar - Kies het juiste woord

1. Tijdens Kerst eten we altijd een groot diner met familie. Dit noemen we een:
A. ontbijt
B. kerstdiner

2. Op oudejaarsavond om middernacht kijken we naar het:
A. vuurwerk
B. kerstlied

3. Veel mensen maken goede _____ voor het nieuwe jaar.
A. voornemens
B. feestdagen

4. De kerstboom versieren we met:
A. ballen en lichtjes
B. kaarsen en zand

5. Op 31 december zeggen mensen vaak:
A. Gelukkig Kerstfeest!
B. Gelukkig Nieuwjaar!

6. In december sturen veel mensen:
A. kerstkaarten
B. boodschappenlijstjes

7. Tijdens Kerst zingen we vaak:
A. kerstliederen
B. verjaardagsliederen

8. Een traditie in Nederland met Oud en Nieuw is het eten van:
A. oliebollen
B. pepernoten

Antwoorden
1. B
2. A
3. A
4. A
5. B
6. A
7. A
8. A

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

24 Dec, 08:25


Werkwoord van de dag: doorbrengen

Betekenis:
‘Doorbrengen’ betekent tijd ergens zijn of iets doen. In het Engels: ‘to spend time’.

Voorbeelden:
1. Ik breng mijn vakantie door aan het strand.
(I spend my holiday at the beach.)
2. Zij brengen de avond door met vrienden.
(They spend the evening with friends.)

Vervoeging in de tegenwoordige tijd:
• Ik breng door
• Jij brengt door
• Hij/Zij brengt door
• Wij/Jullie/Zij brengen door

Vervoeging in de verleden tijd:
• Ik bracht door
• Jij bracht door
• Hij/Zij bracht door
• Wij/Jullie/Zij brachten door

Voltooid deelwoord:
• Doorgebracht


https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

23 Dec, 09:15


Titel: Woordenlijst over emoties (met eenvoudige betekenissen en voorbeelden)
1. Blij – Gelukkig, vrolijk. (Happy)
• Voorbeeld: Ik ben blij dat ik je weer zie.
2. Boos – Kwaad, niet tevreden. (Angry)
• Voorbeeld: Hij is boos omdat je te laat bent.
3. Verdrietig – Niet blij, somber. (Sad)
• Voorbeeld: Ze is verdrietig omdat haar kat ziek is.
4. Bang – Angstig, niet rustig. (Afraid)
• Voorbeeld: Ik ben bang voor spinnen.
5. Verliefd – Iemand erg leuk vinden. (In love)
• Voorbeeld: Ze is verliefd op haar collega.
6. Onzeker – Niet zeker van jezelf. (Insecure)
• Voorbeeld: Hij voelt zich onzeker over zijn presentatie.
7. Teleurgesteld – Je had iets beter verwacht. (Disappointed)
• Voorbeeld: Ik ben teleurgesteld dat het feest is afgelast.
8. Gelukkig – Tevreden, zonder zorgen. (Happy/fortunate)
• Voorbeeld: We zijn gelukkig met ons nieuwe huis.
9. Verward – Niet goed weten wat er gebeurt. (Confused)
• Voorbeeld: Ik was verward door de ingewikkelde uitleg.
10. Trots – Blij met iets wat je hebt bereikt. (Proud)
• Voorbeeld: Mijn ouders zijn trots op mijn diploma.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

23 Dec, 07:38


Hier is een oefening voor NT2-leerlingen waarbij ze verwijswoorden (zoals “deze”, “die”, “dit”, “dat”, “er”, “hier”, “daar”) moeten oefenen. Vul de zinnen in met het juiste verwijswoord.

Oefening: Vul het juiste verwijswoord in (deze, die, dit, dat, er, hier, daar)
1. Ik hou van _____ boek dat je gisteren hebt gekocht. (de-woord)
2. _ is een mooie jas! Waar heb je die gekocht? (de-woord, dichtbij)
3. Wil je __ glas water voor mij pakken? (het-woord, dichtbij)
4. De bloemen staan buiten. Kun je ze _ zetten? (locatie)
5. Wat is ___ voor geluid? Ik hoor het steeds! (het-woord)
6. Kijk eens naar _ schilderijen. Ze zijn echt prachtig! (de-woord, verder weg)
7. Er staat een tas op tafel. Is _ jouw tas? (de-woord, verder weg)
8. Ik ben nog nooit _ geweest. Is het daar mooi? (locatie)

Antwoorden (voor docent):
1. die
2. Deze
3. Dit
4. daar
5. dat
6. die
7. die
8. daar

Laat de student na het invullen uitleggen waarom ze een bepaald verwijswoord hebben gekozen.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

21 Dec, 11:09


Woordenschat Oefening: Kies het Juiste Woord
Niveau: (B1)

Vul de lege plekken in door het juiste woord te kiezen:
1. De trein naar Amsterdam vertrekt over tien __.
A. minuten
B. uren
2. Mijn buurman houdt vaniveau: (boeken over geschiedenis.
A. lezen
B. schrijven
3. Als het morgen regent, nemen we een __ mee.
A. jas
B. paraplu
4. Tijdens onze reis hebben we veel nieuwe __ ontmoet.
A. vrienden
B. steden
5. De chef heeft ons gevraagd om stil te zijn tijdens de __.
A. vergadering
B. pauze
6. Ik eet liever fruit, zoals appels en __, dan chocolade.
A. peren
B. koekjes
7. In de zomer kun je vaak __ zien vliegen in de lucht.
A. vogels
B. wolken

Antwoorden:
1. A (minuten)
2. A (lezen)
3. B (paraplu)
4. A (vrienden)
5. A (vergadering)
6. A (peren)
7. A (vogels)

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 14:22


Hier is een grammatica-oefening waarbij studenten de juiste conjunctie (voegwoord) moeten kiezen:

Oefening: Kies de juiste conjunctie

Lijst van conjuncties:
1. omdat
2. maar
3. en
4. terwijl
5. hoewel
6. als
7. dus

Zinnen:
1. Ik blijf thuis vandaag, …….. het buiten regent.
(Tip: Waarom blijf je thuis?)
2. Zij wil graag dansen, ……….. hij liever een film kijkt.
(Tip: Er is een tegenstelling.)
3. We gingen naar het park …….. speelden daar een spel.
(Tip: Wat voeg je toe aan de actie?)
4. ……… hij ziek is, gaat hij toch naar zijn werk.
(Tip: Er is een tegenstelling tussen ziek zijn en werken.)
5. Ik kan je helpen, ……… je me vraagt wat je nodig hebt.
(Tip: Wat gebeurt er als je iets vraagt?)
6. Het was erg laat, ……… we moesten nog veel doen.
(Tip: Wat geeft een gevolg aan?)
7. Hij kookt het avondeten, ………. ik de tafel dek.
(Tip: Beide acties gebeuren tegelijkertijd.)

Opdracht: Vul in elke zin de juiste conjunctie in uit de lijst.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 14:15


Hier is een grammatica-oefening waarbij studenten de juiste conjunctie (voegwoord) moeten kiezen:

Oefening: Kies de juiste conjunctie

Lijst van conjuncties:
1. omdat
2. maar
3. en
4. terwijl
5. hoewel
6. als
7. dus

Zinnen:
1. Ik blijf thuis vandaag, __ het buiten regent.
(Tip: Waarom blijf je thuis?)
2. Zij wil graag dansen, __ hij liever een film kijkt.
(Tip: Er is een tegenstelling.)
3. We gingen naar het park __ speelden daar een spel.
(Tip: Wat voeg je toe aan de actie?)
4. __ hij ziek is, gaat hij toch naar zijn werk.
(Tip: Er is een tegenstelling tussen ziek zijn en werken.)
5. Ik kan je helpen, conjuncje me vraagt wat je nodig hebt.
(Tip: Wat gebeurt er als je iets vraagt?)
6. Het was erg laat,n:

Oefewe moesten nog veel doen.
(Tip: Wat geeft een gevolg aan?)
7. Hij kookt het avondeten, __ ik de tafel dek.
(Tip: Beide acties gebeuren tegelijkertijd.)

Opdracht: Vul in elke zin de juiste conjunctie in uit de lijst.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 13:15


Hier is een schrijfopdracht waarbij studenten een korte beschrijving voor elk woord schrijven, met tips om hen te helpen:

Schrijfopdracht: Beschrijf de woorden

Woorden:
1. De zomer
2. Een dierentuin
3. Een fiets
4. Een boekwinkel
5. Een vakantie

Tips om te helpen bij het beschrijven:
Wat is het? Begin met een algemene uitleg of definitie.
Hoe ziet het eruit? Beschrijf de kleur, vorm, grootte of andere kenmerken.
Wat kun je ermee doen? Leg uit hoe je het gebruikt of wat je daar kunt doen.
Wat voel je erbij? Deel je eigen mening of gevoelens over het woord.

Voorbeeld: De zomer

De zomer is een warm seizoen. Het weer is meestal zonnig en mensen gaan vaak naar het strand. De bomen en bloemen zijn groen en kleurrijk. In de zomer voel ik me blij omdat ik veel buiten ben en ijsjes kan eten.

Opdracht: Schrijf een korte beschrijving voor elk woord. Gebruik de tips om je te helpen!

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 11:10


Oefening: Maak de zinnen compleet
1. Morgen zal ik _____________.
(Tip: Denk aan een activiteit die je morgen gaat doen.)
2. Als ik meer tijd had, een activiteit
(Tip: Wat zou je doen als je meer tijd had?)
3. Wij zullen volgend weekendnk aan een acti
(Tip: Waar ga je heen of wat ga je doen?)
4. Hij zou graag______.
(Tip: D
(Tip: Wat wil hij graag doen of hebben?)
5. Ik denk dat het_____.
(Tip: De
(Tip: Hoe maak je deze zin logisch af?)

Opdracht: Vul elke zin aan met vier of vijf woorden die de zin logisch en compleet maken.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 10:10


Ah, nu begrijp ik het helemaal! Hier is een oefening met zal, zallen (als fout), zullen, en zou, zodat de student de juiste vorm kan kiezen:

Oefening: Kies het juiste werkwoord (zal, zallen, zullen of zou)
1. Morgen ___ ik op tijd naar school gaan.
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
2. Wij ___ graag naar het feest komen, maar we hebben geen tijd.
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
3. Wat ___ jij doen als je meer vrije tijd had?
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
4. Hij ___ naar de dokter gaan, maar hij blijft het uitstellen.
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
5. Jullie ___ morgen vroeg vertrekken, toch?
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
6. Als ik genoeg geld had, ___ ik op vakantie gaan.
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
7. Wanneer ___ jullie ons helpen met de verhuizing?
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou
8. Hij beloofde dat hij het werk op tijd af ___ hebben.
a. zal
b. zallen
c. zullen
d. zou

Opdracht: Kies het juiste werkwoord (let op: zallen is een fout en mag nooit gekozen worden!).

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 09:10


Hier is een oefening om vaste voorzetsels te oefenen in het Nederlands (Tijd, Toestand, Wijze). Elke zin mist een voorzetsel en de student moet uit de lijst kiezen:

Oefening: Vaste voorzetsels invullen

Kies uit de lijst:
(in, op, met, aan, voor, over, naar, bij)
1. Hij wacht al een uur _ de bus.
2. Ik ben trots _ mijn resultaten.
3. Morgen vertrek ik _ mijn werk om 9 uur.
4. We praten vaak _ de toekomst en onze plannen.
5. Ze heeft geen interesse _ sport.
6. Hij denkt altijd _ het probleem, maar doet niets.
7. Ik ben boos _ je gedrag gisteren.
8. We hebben een afspraak _ de tandarts om 10 uur.

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

20 Dec, 08:40


Woordenschatoefening: Match het woord met de beschrijving

Woorden:

A. Zoet
B. Hard
C. Zacht
D. Ruiken
E. Koud
F. Warm
G. Licht
H. Donker

Beschrijvingen:
1. Dit woord gebruik je als iets niet zwaar is.
2. Dit woord beschrijft iets dat je met je neus kunt waarnemen.
3. Dit woord gebruik je voor iets dat prettig en aangenaam aanvoelt.
4. Dit woord betekent het tegenovergestelde van licht.
5. Iets dat een lage temperatuur heeft.
6. Dit woord gebruik je als iets zo veel suiker heeft dat het lekker smaakt.
7. Dit woord beschrijft iets met een hoge temperatuur.
8. Dit gebruik je om iets te omschrijven dat niet zacht is.

Opdracht: Kies voor elke beschrijving het juiste woord (A t/m H). Welke woorden passen bij de nummers?

https://t.me/staatsexamenB1B2

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

19 Dec, 10:25


Thema: Bankieren

1. Rekening
Engels: Account
Turks: Hesap
Arabisch: حساب
Farsi: حساب
Voorbeeldzin: Ik heb een nieuwe rekening geopend bij de bank.

2. Geldautomaat
Engels: ATM
Turks: Bankamatik
Arabisch: ماكينة صراف
Farsi: دستگاه خودپرداز
Voorbeeldzin: Ik haal geld op bij de geldautomaat.

3. Spaargeld
Engels: Savings
Turks: Birikim
Arabisch: مدخرات
Farsi: پس‌انداز
Voorbeeldzin: Mijn spaargeld staat veilig op mijn rekening.

4. Overboeking
Engels: Transfer
Turks: Havale
Arabisch: تحويل
Farsi: انتقال وجه
Voorbeeldzin: Ik heb een overboeking gedaan naar jouw rekening.

5. Rente
Engels: Interest
Turks: Faiz
Arabisch: فائدة
Farsi: بهره
Voorbeeldzin: De rente op mijn spaargeld is erg laag.

6. Pinpas
Engels: Debit card
Turks: Banka kartı
Arabisch: بطاقة بنكية
Farsi: کارت بانکی
Voorbeeldzin: Vergeet je pinpas niet als je boodschappen gaat doen.

7. Lening
Engels: Loan
Turks: Kredi
Arabisch: قرض
Farsi: وام
Voorbeeldzin: Ik heb een lening afgesloten om een huis te kopen.

8. Saldo
Engels: Balance
Turks: Bakiye
Arabisch: رصيد
Farsi: موجودی
Voorbeeldzin: Ik controleer mijn saldo op mijn mobiele bankieren-app.

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

19 Dec, 09:15


Zet de woorden in de juiste volgorde. Alle zinnen staan in de voltooid tegenwoordige tijd (perfectum).

1. ik / in de winkel / schoenen / gekocht / heb

2. een trui / zij / gisteren / uitgezocht / heeft

3. ze / korting / korting gekregen / hebben / veel

4. jij / dat / ook / geprobeerd / hebt

5. we / iets moois / gevonden / hebben / daar

6. hij / niet / de broek / gepast / heeft

7. wij / cadeautjes / voor vrienden / gekocht / hebben

Kun je deze zinnen in de juiste volgorde zetten?

🇳🇱 Staatsexamen B1 en B2 🇳🇱

19 Dec, 07:12


Werkwoord van de dag: Uitzoeken

Betekenis:

“Uitzoeken” betekent iets onderzoeken of kiezen. Je kijkt wat de beste optie is of je probeert iets te begrijpen.

Persoonlijke vormen van “uitzoeken”:

Tegenwoordige tijd (nu):
• Ik zoek uit
• Jij/u zoekt uit
• Hij/zij/het zoekt uit
• Wij/jullie/zij zoeken uit

Verleden tijd (toen):
• Ik zocht uit
• Jij/u zocht uit
• Hij/zij/het zocht uit
• Wij/jullie/zij zochten uit

Voltooid deelwoord (al gedaan):
• Uitgezocht
• Bijvoorbeeld: “Ik heb het probleem uitgezocht.”

Voorbeelden:
1. Ik zoek uit welk boek het beste is om Nederlands te leren.
(I am figuring out which book is the best to learn Dutch.)
2. Gisteren zochten wij uit hoe we naar het museum konden gaan.
(Yesterday, we figured out how to get to the museum.)

Vraag: Kun je zelf een zin maken met “uitzoeken”?

https://t.me/staatsexamenB1B2

3,937

subscribers

447

photos

72

videos